In Afrika, Zuid-Amerika, India en nog zo wat plekken op de wereld leven onderontwikkelde volkeren en stammen, die elkaar de hersens inslaan, gedreven door instinct en de onderbuik. Kooplieden en zendelingen brengen hen de zegen van de beschaving. Een halsdoek uit het depot van de Enschedese MuseumFabriek is doordrenkt van dat denken.
Die halsdoek is afkomstig van een Amsterdamse handelaar in fournituren, Adriaan Schakel, en dateert van 1895. Schakel was een fenomeen in zijn tijd. Hij was de eerste die tekeningen en strips inzette als kek marketinginstrument.
Schakel was een van de exposanten op de Wereldtentoonstelling, die dat jaar in Amsterdam gehouden werd. De halsdoek, speciaal voor die gelegenheid vervaardigt, verbeeldt de civilisatie van India, toen al eeuwenlang onderdeel van het Britse Rijk. De beelden zijn - met de ogen van nu - stuitend.
Dat inlandse volk vrat elkaar op en roofde erop los. Tot de beschaving zijn intrede deed. Met koopwaar, hoge hoeden, parasols en boeken. Gaandeweg namen de inboorlingen de heilzame gewoonten van de blanke overheersers over, tot zij hun liederlijk naakte lijven hadden bedekt met textiel naar Westerse snit. Van Schakel, natuurlijk.
Maar ook dan blijven het, als je goed kijkt, toch aangeklede apen. Beschaving blijft uiteindelijk een blanke aangelegenheid. Dat is - zo ongeveer - de boodschap op die halsdoek van Schakel. Gevat in tekeningetjes die destijds vast grappig gevonden werden.
Die halsdoek biedt een bizarre, schokkende inkijk in het denken van die tijd. Ondenkbaar in de onze. Toch roept het de vraag op of die andere kijk op de verhouding tussen mensen en volkeren wezenlijk is, of vooral een accentverschuiving. Want: wie is er werkelijk vrij van vooroordelen?
Mensen die niet op ons lijken, vinden we een beetje eng. Dat groepje jongens met tattoos en hoodies op een parkeerplaats, ’s avonds. Mannen met djelabba’s en baarden. De blondine met haar navelpiercing en korte zomerrok, of juist de Turkse dames in een wijdvallende gewaden die haar passeren. En Oekraïners vangen we groothartiger op dan Burundi’s of Congolezen.
De parallel gaat misschien nog wel verder. Wij begonnen de export van onze beschaving met de grootscheepse ruil van specerijen, gedreven zilver en satijn voor spiegeltjes en kralen. Het is de vraag wat onze nazaten zien in de eerste iPhone in het depot van een of ander museum in 2150.
Of gaat dat te ver?